Naam:

Naam :

Je naam:

1

2

3

4

5

1

2

3

4

5

1

2

3

4

5

Je kunt goed overleggen en luisteren naar anderen

Je kunt feedback geven

Je kunt feedback ontvangen (positief en negatief)

Je kunt omgaan met meningsverschillen

Je kunt werken in groepen van 2 of meer

Je kunt werken in heterogene groepen (met verschillende groepsleden)

Je kunt taken verdelen

Je kunt ervoor zorgen dat de groep op één lijn blijft of komt (afstemmen)

Je kunt complexe opdrachten samen met anderen uitvoeren

Je kunt verantwoordelijkheid tonen voor gezamenlijk eindproduct

Je hebt een actieve inbreng

Naam:

Naam :

Je naam:

1

2

3

4

5

1

2

3

4

5

1

2

3

4

5

Je kunt naar anderen luisteren en daar je voordeel mee doen

Je kunt zeggen wat goed en slecht ging en waarom

Je kunt aangeven hoe je bepaalde zaken anders zou doen de volgende keer

Je kunt aangeven welke dingen je anders zou doen.

Je kunt vertellen waar jijzelf goed en minder goed in bent

Je kunt aangeven wat je leuk en minder leuk vindt om te doen

Je kunt een (digitaal) portfolio of projectmap goed invullen en bijhouden

Naam:

Naam :

Je naam:

1

2

3

4

5

1

2

3

4

5

1

2

3

4

5

Je kunt goed luisteren

Je kunt een discussie of gesprek goed samenvatten

Je kunt in een gesprek goed doorvragen, tot de kern doordringen

Je kijkt iemand aan als je in gesprek bent

Je kunt bovenstaande ook in een grote groep (ongeveer 30 personen)

Score door

Score door

Naam:

Score door

Naam :

Je naam:

1

2

3

4

5

1

2

3

4

5

1

2

3

4

5

Je weet het publiek te boeien (presentatie)

• Tempo ( spreekt vloeiend , niet te traag of te snel)

• Enthousiasme

• non-verbaal (maakt gebruik van mimiek, gebaren)

• verstaanbaar (luid en gearticuleerd gesproken)

• Correct Nederlands (gebruikt juiste intonatie en geen dialect of slang taal)

• Tijdsduur (houdt zich aan afgesproken tijdsduur)

• Er is een rode draad in het verhaal

• Kijkt het totale publiek aan.

Inhoud

• Er is een opbouw (Inleiding, midden, slot)

• Het onderwerp en doel is duidelijk voor het publiek

• De feiten kloppen

Gebruik van (juiste) ondersteunende middelen

• computer (powerpoint)

• Poster

• Video

• Bord

• Overheadprojector

Naam:

Naam :

Je naam:

1

2

3

4

5

1

2

3

4

5

1

2

3

4

5

Je kunt hoofd- en bijzaken onderscheiden

Je kunt verbanden leggen tussen verschillende items

Je kunt oorzaak en gevolg onderscheiden

Je hebt een breed overzicht op het project of probleem (helicopterview)

Je kunt een heldere samenvatting maken

Naam:

Naam :

Je naam:

1

2

3

4

5

1

2

3

4

5

1

2

3

4

5

Je kunt een probleem opsplitsen in aparte probleempjes

Je kunt een stappenplan gebruiken om tot een oplossing te komen

Je weet de juiste mensen, middelen, instanties te vinden om je te helpen bij het vinden van een oplossing

Je bent creatief in het vinden van oplossingen.

Naam:

Naam :

Je naam:

1

2

3

4

5

1

2

3

4

5

1

2

3

4

5

Je weet wat je gaat doen

Je weet hoe je het gaat doen(aanpak)

Je weet wie wat gaat doen (taakverdelen)

je weet wat je nodig hebt (hulpbronnen, informatie)

Je weet wanneer wat moet gebeuren en wie dat gaat doen

Je weet wie verantwoordelijk is voor welk onderdeel

Je weet wanneer het af is